kanton
Niet te verwarren met: Kanton |
- kan·ton
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderafdeling van een arrondissement’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanton | kantons |
verkleinwoord | kantonnetje | kantonnetjes |
het kanton o
- een bestuurseenheid; deze term wordt in verschillende landen gebruikt voor gebieden van sterk verschillende grootte
- (juridisch) in België een groep van gemeenten met één vredegerecht; in Nederland een sector van het gerecht die zich bezig houdt met kleine geschillen
- in de vexillologie de bovenhoek van een vlag aan de broekingzijde
- (verouderd) een (te onderhouden) deel van een weg
- Het woord kanton staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kanton" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kanton" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kanton op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be