Étymologie

modifier
À rapprocher de l'anglais to undergo, « subir ».

Verbe 1

modifier
Présent Prétérit
ik onderga onderging
jij ondergaat
hij, zij, het ondergaat
wij ondergaan ondergingen
jullie ondergaan
zij ondergaan
u ondergaat onderging
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben ondergaand ondergaan

ondergáán

  1. Endurer, souffrir, subir.
    • Hij onderging zijn straf. — Il a enduré sa peine.

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,5 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Verbe 2

modifier
Présent Prétérit
ik ga onder ging onder
jij gaat onder
hij, zij, het gaat onder
wij gaan onder gingen onder
jullie gaan onder
zij gaan onder
u gaat onder ging onder
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn gaan onderd ondergegaan

óndergaan

  1. Se coucher (disparaître sous l'horizon).
    • De zon ging onder. — Le soleil s'est couché.
    • De ondergaande zon. — Le soleil couchant.

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]