bijl
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
modifierNombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | bijl | bijlen |
Diminutif | bijltje | bijltjes |
bijl \Prononciation ?\ féminin/masculin
- Hache.
- (Sens figuré) (onherroepelijk) voor de bijl gaan : ne plus pouvoir résister.
- (Sens figuré) voor de bijl gaan : se faire pincer.
- (Sens figuré) voor de bijl moeten gaan (ook op seksueel gebied m.b.t. een vrouw) : passer à la casserole.
Hyperonymes
modifierHyponymes
modifierTaux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « bijl [Prononciation ?] »
Anagrammes
modifierRéférences
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]