aangaan
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Verbe 1
modifieraangaan \Prononciation ?\ intransitif (inergatif).
- Concerner, regarder, toucher, intéresser, regarder.
- Dat gaat u niet aan.
- Cela ne vous regarde pas.
- Wie het aangaat.
- Qui de droit.
- Dat gaat u niet aan.
Synonymes
modifierVerbe 2
modifierPrésent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | ga aan | ging aan |
jij | gaat aan | |
hij, zij, het | gaat aan | |
wij | gaan aan | gingen aan |
jullie | gaan aan | |
zij | gaan aan | |
u | gaat aan | ging aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn | gaan aand | aangegaan |
aangaan \Prononciation ?\ intransitif (ergatif)
- Contracter, s'engager.
- Een huwelijk aangaan.
- Contracter mariage.
- Een lening aangaan.
- Emprunter, faire un emprunt.
Een pacht aangaan
- Passer un bail.
- Een schuld aangaan.
- Contracter une dette.
- Schuldvernieuwing aangaan.
- Nover.
- Een verbintenis aangaan.
- Contracter une obligation, assumer une obligation.
- Een verzekering aangaan.
- Souscrire une assurance.
- Een overeenkomst aangaan.
- Passer un contrat, conclure un contrat.
- Het aangaan van de overeenkomst.
- La passation du contrat, la conclusion du contrat, la formation du contrat.
- Een huwelijk aangaan.
- Commencer.
- Dat gaat niet aan.
- Cela ne va pas, cela n’est pas possible.
- Dat gaat niet aan.
- S’allumer, prendre.
- Tempêter, se démener.
Synonymes
modifiercontracter
commencer
s’allumer
se démener
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,0 % des Flamands,
- 98,4 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « aangaan [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]